
Yuli
Yuli, geregisseerd door Icíar Bollaín en geschreven door Paul Laverty, is een genereuze film in drie delen gebaseerd op de autobiografie van de klassieke balletdanser Carlos Acosta. Edilson Manuel Olvera Núñez als de jonge Acosta groeit onder het toeziend oog van zijn hardvochtige vader Pedro op in Havana. Olvera Núñez is enorm charismatisch en een ware vondst. Met zijn open glimlach, die we overigens zelden zien, en flexibele ledematen vormt hij een voorbode op het machtige en soepele lichaam van de door Carlos zelf gespeelde volwassen Acosta. Het is een slim idee van Bollaín en Laverty om Acosta zelf in de film op te nemen. Door middel van flashbacks schakelt Yuli moeiteloos tussen heden en verleden, met een paar door Acosta gechoreografeerde en gedanste scènes die de tijd even stopzetten.
In tegenstelling tot het roerige en veelkleurige eerste gedeelte, is het middelste gedeelte wat vlak. Daarin volgen we een andere versie van Acosta, gespeeld door Keyvin Martinez, die na een blessure door Havana wandelt en eindelijk van het leven geniet. Misschien ligt het aan het grauwe en regenachtige Londen waar Acosta bij het Engelse Nationale Ballet terechtkomt. Maar Martinez blijft vergeleken met Acosta en Olvera Núñez een bordkartonnen figuur. Toch zit er genoeg emotionele complexiteit in het scenario en de uitwerking om de film bij elkaar te houden en omhoog te stuwen. Pedro heeft zijn zoon de bijnaam Yuli gegeven, naar de zoon van de almachtige god Ogun. Dit zegt in feite weinig over Acosta zelf, en meer over de macht waar de verder machteloze Pedro binnen de familiale context aanspraak op maakt. Als padre padrone bepaalt hij dat Carlos naar de balletacademie moet en ranselt hij hem af wanneer het hem zo uitkomt. De jonge Carlos is bang voor hem, maar Pedro is ook de centrale figuur in zijn leven waar hij zich constant toe moet verhouden. Deze afhankelijkheid wordt hartverscheurend in beeld gebracht in een choreografie waarin de volwassen Acosta zijn vader naspeelt en een jongere danser uit zijn gezelschap genadeloos afranselt.

Heel Cuba duwt Acosta richting het buitenland, waar er wél kansen zijn. Alleen voelt hij zich enkel in Havana thuis, bij de mensen, de auto’s die door de straten rijden en de nimmer aflatende golven die aan de Malécon likken. Bollaín brengt het allemaal liefdevol en ritmisch in beeld. Op een persoonlijke manier en met trefzekere toetsen wordt het politieke klimaat van Cuba en de restricties die het met zich meebrengt ongedwongen door Yuli gevlochten. Iedereen wil het land ontvluchten, behalve Acosta zelf. Het is dan ook geen toeval dat de hemelse gewelven van de nooit afgemaakte Nationale Kunstacademie een toevluchtsoord zijn tijdens moeilijke momenten voor alle drie versies van Carlos. Al jaren zet Acosta zich in voor de restauratie van het Cubaanse kunst- en dansklimaat. Yuli volgt daarin zijn agenda en weigert hoopvol het land te zien als enkel problematische geschiedenis en vergane glorie.

In een denkbeeldige scène toont Bollaín hoe Pedro Carlos naar de plantage meeneemt waar zijn oma is geboren en vertelt hij hem over de praktijken van slavenhouders. De sporen die dit gewelddadige verleden achterlaat zijn niet in een paar generaties uit te wissen, en geven zowel Carlos als de kijker wat meer context voor de psyche van zijn vader. In tegenstelling tot de moeder en twee zussen van Carlos is Pedro dan ook het meest uitgewerkte personage, die om beurten zowel afschuw als sympathie opwekt. Het is een verdienste van Acosta, Bollaín en Laverty dat de lelijke stukjes menselijkheid niet worden geschuwd, maar juist in dienst van het verhaal worden verteld. Ondanks zijn gebreken houdt Pedro van zijn zoon, en Acosta komt in de film ook in het reine met zijn inmiddels overleden vader. De dialoog is daarbij soms wat lomp, maar Yuli is in veel opzichten een ontroerende hommage aan zijn vader, aan hun moeizame relatie en het begrijpen en accepteren van oude wonden.