Toy Story 4

 

De keuze om speelgoed de hoofdrol te geven in de eerste speelfilm van Pixar was niet alleen een slimme merchandising-zet: toen Toy Story in 1995 verscheen, was de animatiestudio nog lang niet toe aan mensen en pluizige beesten. Kijk maar eens naar de spaarzame scènes waarin een menselijk personage of een hond te zien is: dat ziet er niet uit. Plastic is een makkelijke textuur voor computeranimatie, dus speelgoed lag voor de hand.

Maar die keuze bood ook een schat van mogelijkheden om existentiële vragen te behandelen. Weet speelgoed dat het speelgoed is? Wil het dat ermee gespeeld wordt? Hoe zit het met collector’s items, die nooit de doos verlaten? En wat als het kind opgroeit en geen behoefte meer heeft aan een cowboy en een astronaut? Met die vragen hielden de eerste drie films zich bezig. Het belang van specifiek speelgoed in een kinderleven werd telkens wat overschat (ik herinner me in elk geval geen ontroerend afscheid van mijn Lego toen ik mijn ouderlijk huis verliet), maar door grenzeloze toewijding aan het concept raakten die films de juiste snaar.

Hetzelfde geldt voor het vierde deel, dat zowaar nieuwe thema’s vindt en het Toyniverse zinvol uitbreidt. Als je even hebt nagedacht over de wereld waarin de Toy Stories zich afspelen, zijn wellicht de volgende twee vragen bij je opgekomen: hoe voelt verloren speelgoed zich, en wanneer is iets eigenlijk speelgoed? Dat hebben de acht schrijvers die verantwoordelijk zijn voor Toy Story 4 zich in elk geval afgevraagd. Wat betreft het verloren speelgoed komen ze met een hoopgevend antwoord: ook zonder eigenaar kan een speelgoedpop zijn of haar leven zin geven. Maar de interessantste kwestie is die van speelgoedidentiteit. Bonnie, het meisje waaraan Andy aan het einde van deel 3 zijn speelgoed schonk, maakt op school een poppetje van een spork. Ze noemt hem Forky. Forky komt al snel tot leven (met de aandoenlijke stem van Tony Hale en een vrij hilarisch loopje), maar begrijpt nog niet dat hij speelgoed is. ‘Ik ben afval,’ roept hij, en hij springt in de prullenbak. Waar Woody (een betrouwbare Tom Hanks) hem dan weer uit redt, begeleid door Randy Newmans vriendelijke liedje I Can’t Let You Throw Yourself Away.

Aan Forky’s ontwikkeling van zelfbenoemd afval tot trots speelgoed had meer aandacht besteed mogen worden. Helaas is daar geen tijd voor, want Toy Story 4 zit overvol (misschien was acht schrijvers toch te veel). Zoals in alle Toy Stories (en sowieso veel Pixarfilms, trouwens), is een belangrijke spanningsgenerator dat personages elkaar voortdurend kwijtraken. Er is vrijwel geen moment dat iedereen bij elkaar is, waardoor de druk voortdurend op de ketel staat: waar is die en die en hoe komen we daar zonder dat iemand het doorheeft? De vermeende noodzaak de film een antagonist te geven leidt tot een effectief, maar overbodig subplot rond de antieke pop Gabby Gabby en haar handlangers. Je kunt deze maand naar Child’s Play en naar Annabelle Comes Home, maar Toy Story 4 heeft toch echt de engste poppen.

In de eerste twee Toy Story films ziet alles wat géén speelgoed er lelijk of saai uit. De techniek heeft zich in 24 jaar enorm ontwikkeld, maar belangrijker, de creativiteit van de animatoren ontwikkelt mee. Ze laten menselijke personages genuanceerder acteren (die blik van Bonnie’s moeder, als ze haar voor het eerst op school achterlaat) en gaan vaak voorbij de ambitie naar fotorealisme: de regenbui waarmee de film begint, bijvoorbeeld, is duidelijk geen echte regenbui, maar geeft het gevoel van een regenbui. Het zal misschien niet lang meer duren, voordat de eerste Pixarfilm verschijnt die er net zo mooi uitziet als tekenfilms uit de jaren 40.

Vind ons: