
The Predator
Shane Black en de Predator, twee iconen van de Amerikaanse actiecinema uit de jaren 80 en 90, eindelijk verenigd. Nou ja, ze kenden elkaar natuurlijk al een beetje. Black had tenslotte een rolletje in het oorspronkelijke macho’s-versus-alien-spektakel uit 1987. Reden te meer om je in je handen te wrijven bij deze match made in heaven. Of is dat te voorbarig?
Het goede nieuws: de combinatie van bloeddorstige buitenaardse actie en Blacks gepatenteerde bijdehante dialogen werkt prima, zoals je mag verwachten. Nog beter nieuws: Black behandelt z’n bronmateriaal niet als religieuze tekst en lijkt volstrekt geen behoefte te hebben om te knielen aan het altaar van het intergalactische alfamannetje uit de titel. Sterker nog, Black lijkt helemaal geen zin te hebben om zijn film ook maar enigszins serieus te nemen. Hij wil vooral lol hebben en dat doet hij door van The Predator een opgevoerde B-film te maken, inclusief een idioot plot, ordinaire grappen, matige special effects, houterige expositie en een karrenvracht aan uiteengereten, opengesneden, gevierendeelde, gevilde, gegeselde en gebroken lichamen.
Die aanpak werkt prima, zolang je verwachtingen niet te hoog zijn. De originele Predator is een actieklassieker en een oprecht spannende film die bruut geweld combineert met een rake persiflage op de macho-cultuur die het genre destijds kenmerkte. De nieuwste versie is nergens zo vernuftig, of zo overtuigend op fysiek gebied. Black en co-scenarist Frank Dekker zetten in plaats daarvan alles in op het sjofele ensemble van anti-helden dat ze opvoeren om de strijd aan te binden met het monster. Dit zooitje ongeregeld (een soort Suicide Squad, maar dan grappig, gespeeld door onder anderen Boyd Holbrook, Thomas Jane en Keegan-Michael Key) bestaat uit ex-militairen die mentaal en/of fysiek te beschadigd zijn om nog in aanmerking te komen voor een serieus dienstverband: een bio-medisch expert belast met het oplepelen van uitleg (Olivia Munn) en een autistisch kind (Jacob Tremblay). Vooral de eerste helft van de film kijkt af en toe weg als een sitcom: het groepje gespuis wordt in een ruimte geplaatst en krijgt vervolgens ruim baan om elkaar met vinnige opmerkingen en je-moeder-grappen te lijf te gaan. Dan verschijnt de Predator ten tonele, gevolgd door een legertje anoniem kanonnenvoer (onder leiding van de onvolprezen Sterling K. Brown), en wordt de actie met veel misbaar en geweld naar de volgende set verplaatst, waar het hele proces zich herhaalt.
Het tv-gevoel wordt nog eens versterkt door de ondermaatse technische kwaliteit van de film: de onbehouwen montage doet geen enkele poging de gaten in het script, dat duidelijk niet op tijd af was, te verbloemen, noch om een enigszins vloeiend ritme in de actie te creëren. De effecten zien er bij vlagen uit alsof ze de avond voor de première nog zijn toegevoegd. In het algemeen lijkt de film uit te stralen in een paar dagen tijd op de backlot van de studio te zijn gefilmd, een snel en vuig niemendalletje om een paar makkelijke miljoenen mee te verdienen. Het is allemaal zo overduidelijk krakkemikkig dat het wel bewust móet zijn gedaan als een soort variatie op Tarantino’s Grindhouse-concept.
Dat is lekker recalcitrant (het gaat hier ten slotte wel om een mainstream Hollywood-blockbuster) en bij vlagen hilarisch, maar het levert geen memorabele film op. Black krijgt het niet voor elkaar om ook maar één gedenkwaardige actiescène te verzinnen. Er zijn wel individuele momenten die beklijven: de kijker krijgt een paar aardige kills voorgeschoteld, vooral als de Predator zijn hyper-geavanceerde wapentuig neerlegt ten faveure van ouderwets handgemeen én als de menselijke personages hun handen op diezelfde uitrusting weten te leggen, met voorspelbare maar onderhoudende resultaten (dat schouderkanon zag er toch al nooit uit als een écht goed idee).
Maar de meeste lol valt toch te beleven tussen het gespetter door, als de acteurs vrij spel krijgen en zich kunnen uitleven op de dialogen. Vooral Munn en Brown weten precies in wat voor film ze zijn beland en gaan hun snedige oneliners met zichtbaar plezier te lijf, en Key en Jane maken een onwaarschijnlijk komisch duo van hun mentaal gemankeerde buitenbeentjes. Black reduceert zijn personages ogenschijnlijk tot een reeks karikaturale karaktereigenschappen, maar anders dan veel van zijn collega’s uit Hollywood weet hij die eigenschappen wél precies zo uit te buiten dat de personages tot leven komen. Zo is zijn weergave van geestelijke aandoeningen bijzonder bot maar verre van onsympathiek: hij weet zowel platte humor als onverwacht pathos te halen uit (onder meer) posttraumatische stress, autisme, zelfmoordneigingen, het syndroom van Tourette, paranoia en ADHD. Dat zal niet bij iedereen in goede aarde vallen, maar de regisseur discrimineert niet in zijn drang om alles en iedereen op de hak te nemen, inclusief zichzelf en zijn rol in de remake-mallemolen waarin Hollywood is beland. Shane Black kiest voor de puberale aanpak. De kijker doet er goed aan zijn voorbeeld te volgen bij het zien van The Predator. Je innerlijke veertienjarige zal je dankbaar zijn.