
The Man Who Stole Banksy
Straatkunstenaar Banksy is al jaren een begrip. Zijn bekende beeltenissen van zoenende Bobby’s, een klein meisje met een hartjes ballon of de strijder die een boeket gooit, hebben een permanente stempel op de hedendaagse populaire cultuur gedrukt. Niemand weet wie de man is. In het diepste geheim laat hij zijn werk achter in de straten van Londen, Parijs en Bethlehem. Maar misschien nog wel belangrijker dan de vraag wie Banksy is, is de vraag van wie Banksy is. Precies om die vraag lijkt de indringende documentaire The Man Who Stole Banksy te draaien.
Met de nadruk op lijkt, want de film hinkt op veel verschillende gedachten. Zoals de duistere voice-over van Iggy Pop in het begin al zegt: ‘This is a story about a taxidriver, a donkey, a Bethlehem merchant, and the greatest street artists of his time. A story where it’s illegal to create art work, but it’s perfectly legal to steal it, sell it and collect it. It is also a story about art, conflict, politics and friendship gone wrong.’ Aan die samenvatting is geen woord gelogen.
De film begint met het verhaal van de taxichauffeur, de ezel en de verkoper uit Bethlem. Het is 2007 als verschillende kunstenaars besluiten om de Palestijnse zijde van de muur die de historische stad in tweeën splijt te beschilderen. Banksy is een van hen. En hoewel de kunstenaars een nobel doel lijken te hebben, zijn niet alle Palestijnen even blij met het project. Vooral het werk van Banksy stuit de inwoners van de Bijbelse plaats tegen de borst. Het is een beeltenis van een soldaat die tegenover een ezel staat en de papieren van de ezel lijkt te controleren. Veel Palestijnen hebben het idee dat Banksy hen als de ezel heeft geportretteerd. Het werk moet weg.

Het is een slimme koopman die met hulp van een bevriende taxichauffeur en een aantal andere sterke mannen het werk uiteindelijk uit de muur zaagt en te koop zet op E-bay. Het klinkt te bizar voor woorden, maar het is echt zo gegaan en uiteindelijk komt het werk bij een museum in Kopenhagen terecht.
Het is iets dat vaker met het werk van Banksy en andere straatkunstenaars gebeurt. En daardoor rijst de vraag: Van wie is straatkunst? Zo manoeuvreert de film zich, een beetje gekunsteld, richting het tweede verhaal waarin straatkunst maken illegaal is en daardoor de makers ook niet beschermd tegen diefstal. Daarnaast verdienen zij niets aan de verkoop. Het is een interessante discussie die hier wordt gevoerd. Want is het werk van de eigenaar van de muur of het gebouw waar de kunst op is geplaatst? En zo ja, heeft die eigenaar dan de verantwoordelijkheid om voor het werk te zorgen? Of heeft hij het recht de kunst te laten verwijderen en eventueel te verkopen?
Terwijl de film die vragen onderzoekt, of nou ja… Terwijl de film duidelijk aanstuurt op het door de makers geprefereerde antwoord, keren we meermaals terug naar Bethlehem. Waar tegen de achtergrond van het Israël-Palestina-conflict de haat-liefde verhouding tussen Banksy en de inwoners stevig door broeit. Via een omweg langs politiek en conflict keert de film terug naar de taxichauffeur en de verkoper en de vriendschap die uiteindelijk stuk liep.

Hoewel het knap is dat een film zo kundig zijn beloftes inlost, is The Man Who Stole Banksy door de vele beloftes bij vlagen ook verwarrend. Het ene moment denk je dat je naar een politiek pamflet zit te kijken, om vervolgens in een indringend portret van het leven van de Palestijnen in Bethlehem terecht te komen en dan weer in een film die gaat over het Aura van de kunst zoals door Walter Benjamin is beschreven.
Aan de andere kant: Is het verwarren ook niet wat de kunst van Banksy en de zijnen probeert te doen? Met straatkunst zetten ze hun toeschouwers, van toevallige voorbijgangers tot liefhebbers in een museum vol ‘gestolen’ of ‘legaal verwijderde’ kunst, telkens op het verkeerde been. Elk groots kunstwerk gaat pas echt leven als je het vanuit verschillende hoeken hebt bekeken. En The Man Who Stole Banksy stuurt je schaamteloos alle hoeken van de kamer in.