
Flashback: The Intruder
De carrière van Roger Corman (93) omspant meer dan vierhonderd filmtitels van begin jaren vijftig tot nu. Voor New Horizons is de ‘King of the Bs’ nog altijd aan de slag als producent van meesterwerkjes met titels als Sharktopus vs. Whalewolf of CobraGator. In de jaren zestig was hij, met de klassieke Edgar Allan Poe-verfilmingen, op het toppunt van zijn kunnen. Corman was in zijn lange carrière niet vies van de nodige maatschappijkritiek waarbij het monster als metafoor fungeerde voor alles wat verkeerd kon gaan. Slechts in één film liet Corman de monstermetafoor vallen en toonde hij het ware gelaat ervan: de mens.
Het is best ironisch dat Corman voor The Intruder uit 1962 aanvankelijk geen geld bij elkaar geschraapt kreeg en geen filmstudio vond die ‘m wilde ondersteunen. Samen met zijn broer Gene produceerde hij de film dan maar zelf met het geld dat de hypotheek op zijn huis hem had opgeleverd. Helaas wist The Intruder nooit echt een publiek te vinden en ging de film de geschiedenis in als de enige die Corman toch geld had gekost; de leuze van zijn boek How I Made A Hundred Movies In Hollywood And Never Lost A Dime (1998) ten spijt.
Maar The Intruder was een film die Corman gewoon moést maken. In een tijdperk waarin Malcolm X en Martin Luther King strijden voor de rechten van zwarte Amerikanen, is het (fictieve) stadje Caxton in het diepe Zuiden van Amerika nog witter dan wit. Elke zwarte Amerikaan die zich op straat vertoont, is er in de ogen van de plaatselijke bevolking eentje te veel. De verbazing is groot als er een wet gestemd wordt waardoor tien zwarte jongeren toegelaten worden op de plaatselijke school. Opa schreeuwt verontwaardigd: ‘The Great Black Flood!’ Enter Adam Cramer (William Shatner), een op het eerste gezicht aardige man, gladgeschoren, pak met das, glimlach om de lippen. Helpt vrouwen en kinderen van de bus. De vriendelijkheid zelve.

Maar als snel blijkt Cramer niet de behulpzame sociale werker waar hij zich aanvankelijk voor uitgeeft. Hij is door een schimmige organisatie uit Washington op pad gestuurd om de inburgering van de zwarte Amerikanen net tegen te gaan. Met zijn joviale maniertjes en gladde praatjes hitst hij de plaatselijke bevolking nog meer op dan nodig is. Waarom? ‘Because I’m an American and I love my country!’ In een speech voor het gemeentehuis haalt hij alle mogelijke retorische handigheidjes naar boven. De opschepperij ontaardt al snel in geweld. De kerk van de zwarte priester wordt in brand gestoken. Er valt zelfs een dode.
The Intruder is een verrassend sterk statement tegen rassenhaat, gemaakt in een klimaat dat daar nog niet rijp voor was. Corman baseerde zich op de roman van Charles Beaumont — een jonge, beloftevolle schrijver die vooral actief was als scenarist voor tv-shows als The Twilight Zone –, slechts enkele jaren nadat Ruby Nell Bridges het allereerste zwarte kind was dat naar een witte school mocht gaan. Imposant in The Intruder zijn de wandelingen die de tien zwarte kinderen doorheen het dorpscentrum moeten ondernemen. Corman deed daarvoor grotendeels een beroep op de lokale bevolking, maar kreeg door het precaire thema van zijn film ook tegenstand. Meermaals moest zijn cameraploeg het op een lopen zetten.
Interessant is dat er in The Intruder niet echt een held is. Er is geen witte moraalridder die de mouwen opstroopt en Cramer lik op stuk geeft. Het heldhaftigste wat het meest sympathieke personage – de krantenjournalist Tom McDaniel – aanvankelijk doet, is twijfelen aan zijn overtuiging. Tja, hij is aanvankelijk ook tegen zwarte jongens in de klas van zijn dochter, maar de wet moet nu eenmaal nageleefd worden. Het besef van rassengelijkheid sijpelt maar mondjesmaat tot hem door. Zijn personage is zelfs geen ultieme confrontatie met Cramer gegund. McDaniel moet zijn voorzichtige heldhaftigheid met een pak slaag bekopen en belandt in het ziekenhuis.

Het gebrek aan een echte held geeft Adam Cramer grotendeels vrij spel om de bevolking aan zijn kant te krijgen. Hij speelt in op het bekende gevoel van angst om te verliezen wat je hebt: veiligheid en identiteit; een gevoel dat, in een heel andere context, ook opgeroepen wordt door Jonathan Coe in zijn recente Brexit-roman Middle England, waarin een personage een speech geeft die me heel erg aan Cormans film deed denken. Het klinkt inderdaad helaas allemaal beangstigend actueel. Cramer krijgt in de loop van het verhaal al snel de steun van de rijke grootgrondbezitter Verne Shipman en gelukkig ook wat tegenkanting van een voorbij waaiende handelsreiziger, Sam Griffin, hoewel die zijn eigen redenen heeft om Cramer onsympathiek te vinden.
Visueel haalt Corman het onderste uit de kan, met harde, realistische in zwart-wit geschoten tableaus van een broeierig dorpje waar de lont in het kruitvat is gegooid. Vreemd genoeg ontbreekt een grote finale of indrukwekkende climax. Een zwarte schooljongen wordt ten onrechte beschuldigd van verkrachting, maar de confrontatie aan de schommel op het speelplein komt wat gekunsteld over. Hier ontbreekt dramatische spanning. Anderzijds trapt Corman niet in de val van een naïef happy end. Adam Cramer moet weliswaar de biezen pakken, maar niet alles eindigt daarom goed.
Je kan niet naar een Corman-film kijken zonder aan monsters te denken. In honderden van zijn films morrelen slijmerige tentakels aan de grondvesten van de maatschappij. In The Intruder ruilde hij die in voor witte puntmutsen en brandende kruisbeelden. Zo bekeken is The Intruder de beste monsterfilm die Corman in zijn lange, lange carrière maakte.