
Mowgli: Legend of the Jungle
Voor wie is Mowgli: Legend of the Jungle, vragen veel critici zich af. Andy Serkis’ Netflixfilm lijkt met de pratende dieren en jonge hoofdpersoon een jeugdig publiek aan te willen spreken, maar zou te duister zijn voor die doelgroep – maar je daar druk over maken is de taak van de distributeur. Voor critici geldt: een film is bedoeld voor wie hem wil zien.
En dat ben ik. Ik hoop al jaren op een trouwere, serieuzere verfilming van Rudyard Kiplings Mowgli-verhalen uit zijn Jungleboeken. De Disneytekenfilm uit 1967 gaf The Jungle Book een wat kinderachtige reputatie. Jon Favreaus ‘live action’-remake (in feite ook grotendeels animatie) uit 2016 volgde die stijl. Daar is niets mis mee, maar Kiplings verhalen bieden ook de potentie voor een rauw, donker epos. Potentie die Andy Serkis deels benut.
Mowgli (Ronan Chad) is een mensenkind dat in de jungle opgevoed wordt door wolven. De panter Bagheera (Christian Bale) en beer Baloo (Serkis) staan hem bij met wijsheden en leren hem de Wet van de Jungle, maar hij moet op zijn hoede zijn voor tijger Shere Kahn (Benedict Cumberbatch). Mowgli worstelt met zijn status als outsider in de jungle. Zoals gebruikelijk bij dit soort verhalen moet hij ontdekken dat wat hem anders maakt juist zijn kracht is. Wat dat betreft niets nieuws. Ook de visuele invulling is geen noviteit meer: hoewel Serkis’ film eerder in productie ging, verscheen twee jaar geleden de succesvolle Disneyversie met ‘fotorealistische’ CGI-beesten. De vergelijking met die versie is onvermijdelijk. Visueel doet Serkis in elk geval onder voor Jon Favreau. Diens jungle was een oogstrelend digitaal decor, waarin de natuurlijke schoonheid van het oerwoud nét een tikkie overdreven werd. Serkis komt ook met een paar mooie jungleshots (zoals in de spectaculaire scène waar Mowgli en zijn wolvenbroers opgejaagd worden door Bagheera), maar is toch een vlakkere regisseur. Dialoogscènes schiet hij alsof hij een soapserie filmt en creatieve vondsten heeft hij nauwelijks. Ook oogt de CGI regelmatig goedkoop.
Maar de motion-capture-rollen blijven indrukwekkend. Serkis was met Gollum in Lord of the Rings en Caesar in de recente Planet of the Apes-serie een pionier op dat gebied, en dat werk zet hij voort. Hij verkent het gebied tussen acteren en animatie. Zijn eigen gezicht is goed te herkennen in Baloo, dat van Christian Bale in Bagheera. Het heeft iets vervreemdends. Vooral storend bij Bale, wiens mimiek veel menselijker overkomt dan die van Serkis, die van zijn gezicht echt een berenkop maakt: daar zien we een verschil in ervaring met het spelen van dieren. Shere Kahn heeft dan weer een karikaturale kop, niet ontworpen met de ambitie realistisch te zijn. Tel daarbij op Benedict Cumberbatch’ imitatie van Jeremy Irons als Scar, en de grote schurk van de film valt toch een beetje uit de toon. Hoewel, grote schurk – misschien verdient Matthew Rhys’ Britse jager die status meer. In ieder geval leiden zijn daden tot een van de meest schokkende shots van het jaar; ik had niet verwacht dat over een familiefilm te kunnen zeggen.
Sowieso is deze Mowgli een stuk somberder en donkerder dan we gewend zijn. Comic relief is er nauwelijks, hard geweld des te meer. Daar Serkis zich op een wat ouder publiek richt dan Disney, is het jammer dat de moraal uiteindelijk toch een oppervlakkig gedoetje over orde en chaos is. Wanneer Shere Kahn de macht overneemt in de jungle en Mowgli moet terugkeren om de orde te herstellen, leidt dat opnieuw tot een onwelkome associatie met The Lion King. Daar ligt Serkis tóch dichter bij Disney dan bij Kipling.