
Free Solo
Ergens halverwege Free Solo ondergaat de klimmer Alex Honnold een MRI-scan, om te controleren of hij echt zo gek is als zijn exen hem in een laatste ruzie hebben verweten. De resultaten zijn opmerkelijk. Zijn amygdala, de structuur in het brein die angst reguleert, reageert niet of nauwelijks op prikkels waardoor de gemiddelde mens duizend doden zou sterven. Gezien de onmogelijke taak die Honnold zichzelf voor deze documentaire van National Geographic heeft opgelegd komt deze eigenschap goed pas. De negenhonderd meter hoge rotspartij El Capitan in Yosemite Park zonder touwen of ander veiligheidsmateriaal beklimmen is per slot van rekening geen sinecure.
Free soloing, of vrij soloklimmen, is een sport die de dertiger Honnold als geen ander beheerst. Het is een opmerkelijke man, ondoordringbaar en gedreven. Sinds zijn doorbraak in de media tien jaar geleden leeft hij qua inkomsten niet meer onder de armoedegrens. Desalniettemin zet hij zijn sobere leven als ‘dirtbag’ voort, rondrijdend in een busje waar hij alles in doet. Met kinderlijk grote bruine ogen legt hij uit hoe zijn koopgedrag voortkomt uit zijn behoefte altijd en overal te klimmen. Het is een opmerkelijke, materievrije levensstijl die voor de gebonden mens met baan, gezin en hypotheek vast een nieuwsgierigmakend alternatief vormt, al gaat dat niet over rozen.
In een paar bloedstollende momenten worden enkele van zijn voorgangers getoond. We zien slechts een man vallen, vanaf de grond gefilmd. Net voordat zijn rug de toppen van de hoogste bomen raakt schiet zijn witte parachute de lucht in. Als hij eenmaal geland is komt zijn triomfantelijke glimlach in beeld, even later twee jaartallen, verbonden door een streepje. Ook hij leeft niet meer. Honnold draagt in de film een geel T-shirt met de tekst ‘the mountain doesn’t care’ en omdat steen inderdaad weinig emotie herbergt emuleert hij die houding. Of is hij juist zo goed in wat hij doet omdat hij aan het leven begon met een fikse dosis onverschilligheid? Vlak voor zijn klim bereikt het nieuws hem dat Ueli Steck, een wereldberoemde vrijesoloklimmer, is gevallen. Honnold, die elke etappe van zijn klimmen extensief met touwen oefent, is even stil maar legt kort daarna uit waarom de kans dat dit hem overkomt minimaal is. Steck had immers de neiging om dingen onvoorbereid te doen.
Natuurlijk is het 2018, een jaar nadat Honnold El Capitan in een kleine vier uur heeft beklommen. Maar toch is het zenuwslopend om het hem te zien doen, niet in de laatste plaats omdat de crew soms ook in beeld en aan het woord komt om de magnitude van de onderneming te duiden. Het zijn allemaal zeer ervaren klimmers, en ze zo strak ingesnoerd aan een touwtje langs de enorme rotswand zien bungelen zet het onbeschermde lichaam van Honnold, enkel voorzien van korte broek en T-shirt met wat magnesiumpoeder in een buideltje, in perspectief. Als je leven van een techniek afhangt die de karatetrap heet, moet je wel wat levensverachting koesteren.
In een van de zeldzame momenten dat Honnold antwoord geeft op een vraag die niet praktisch van aard is, verzucht hij dat het ravijn van zelfhaat oneindig is. En dat een fundamenteel onwaardig mens misschien niet inherent goed is, maar wel goede dingen kan doen. En wat is er beter, volmaakter dan het beklimmen van een wand waar het verkeerd plaatsen van een vingertop het einde van het imperfecte zelf betekent? Deze tragiek balanceert hij heel netjes uit met de koele mededeling dat hij een derde van zijn inkomen (‘vergelijkbaar met dat van een een tandarts’) aan zijn stichting doneert, die het geld vervolgens doorsluist naar ngo’s in ontwikkelingslanden. Of dat zijn dieet voortkomt uit klimaat- en diervriendelijke overwegingen.
Honnold is minstens zo ondoorgrondelijk als de wanden die hij beklimt. Het regieduo Elizabeth ‘Chai’ Vasarhelyi en Jimmy Chin is zich daar duidelijk bewust van en duidt de contouren van het fenomeen voorzichtig met een gelaagde documentaire, die ijzingwekkende momenten combineert met alledaagse liefdesperikelen. Bijna net zo voorzichtig als Honnold die bij een oefenklim geconcentreerd minuscule stukjes graniet met een tandenborstel afgaat, op zoek naar een precair plekje waar hij zijn duim op kan laten rusten.