Flashback: The King of Comedy

Eind negentiende eeuw gaf Anton Tsjechov, de Russische meester van het korte verhaal en talloze theaterstukken, advies mee aan een collega: als je in het eerste bedrijf van je verhaal of toneelstuk een geweer introduceert, dan moet het op het einde ook afgaan. Anders gezegd: het is niet verstandig om het oog van de lezer of kijker te laten vallen op een detail dat achteraf onbelangrijk blijkt te zijn. Doe iets met de lijntjes die je uitzet. Knoop ze op het einde lekker samen.

In The King of Comedy (1982) zit niet alleen figuurlijk een geweer maar ook letterlijk, al komt het pas na een uur in beeld. Hoofdrolspeler Rupert Pupkin (Robert De Niro) heeft er plotseling eentje in handen. Als kijker weten we niet waar hij het vandaan heeft en of het echt is. We hebben wel een idee van wat hij ermee aan wil vangen. Het geweer is geen onbelangrijk detail. Het zal de ontknoping van de film in een bepaalde richting sturen. Als de regisseur aan Tsjechov gedacht heeft, dan komt het geweer op het einde van het verhaal terug in beeld.

De vraag die zich opdringt is of Pupkin op het einde echt de trekker zal overhalen. En zo ja, is het geweer gevuld met losse flodders of is het dit personage menens en schiet hij met scherp? Deze spanningsboog zit wel degelijk in The King of Comedy, al is de film natuurlijk geen thriller. Het genre laat zich veel minder goed bepalen: het gaat dan wel over comedy, maar de film is geen dijenkletser. De humor snijdt en doet pijn. Drama dan maar, met een scherp donker komisch randje.

De protagonist heeft het geweer natuurlijk niet zomaar in handen. Het is zijn uiterste redmiddel. Pupkin wil er talkshowhost Jerry Langford (Jerry Lewis) mee ontvoeren om op die manier een plaatsje te krijgen in zijn succesvolle programma. Langford en Pupkin zijn in zowat alles elkaars tegenpolen. Langford is beroemd, geslaagd in het leven en rijk. Hij presenteert een populaire talkshow op de Amerikaanse televisie en moet het vrouwelijk schoon van zich afschudden. Pupkin is onbekend, mislukt en arm. Hij woont nog bij zijn moeder en speelt in de kelder in zijn eentje scènes na uit de shows van Langford, bordkartonnen gasten incluis.

Pupkin wil niets liever dan Langford zijn. Als een vervelende vlieg cirkelt hij rond zijn idool. Gehesen in zijn driedelig pak, de snor netjes bijgeknipt en met een glimlach rond de lippen arriveert hij met zijn koffertje in het gebouw waar de talkshow wordt opgenomen om een afspraak met Langford te versieren. Wanneer hij voor de zoveelste keer uit wandelen wordt gestuurd door de producente van de show, rest hem nog maar een optie: het pistool en Warhols fifteen minutes of fame.

The King of Comedy wegzetten als het verhaal van een gevaarlijke fan die het op zijn idool gemunt heeft, is te makkelijk. De film telt meer laagjes dan dat. Pupkin is een vervelende, irritante en opdringerige man, maar De Niro maakt hem toch weer menselijk door hem ook positieve eigenschappen te geven. Je kan evengoed beargumenteren dat Pupkin zijn dromen nog niet heeft opgeborgen, dat hij ambitie heeft en nooit opgeeft. Hij is misschien wel wat Langford niet meer is: een jonge, ambitieuze hond aan het begin van een carrière. Alleen: niemand ziet het, zelfs zijn eigen moeder niet, die hem voortdurend uit zijn concentratie haalt en hem eigenlijk nog als een klein kind behandelt. Langford zelf lijkt op het eerste gezicht de sympathieke talkshowpresentator, maar onder de glitter en glamour schuilt ook een uitgebluste, vermoeide man, die tegen wil en dank altijd in het middelpunt van de belangstelling staat.

In 1982 was The King of Comedy al de vijfde samenwerking tussen regisseur Martin Scorsese en Robert De Niro, na Mean Streets (1973), Taxi Driver (1976), New York, New York (1977) en Raging Bull (1980). De prent bleek om meerdere redenen een buitenbeentje in de unieke samenwerking: moeilijk vast te pinnen op een bepaald genre, commercieel niet echt succesvol, en ook wel veeleisend tijdens de opnames. De Niro bleef vaak in character en ging tijdens scènes met Jerry Lewis improviseren, tot ontsteltenis van de komiek, die dan weer tegen zijn natuur in teruggetrokken en serieus moest acteren. Het is een omgekeerde wereld die verrassend goed blijkt te werken.

Dat Jerry Lewis een uitstekende keuze is voor Langford is niet vreemd. De scènes als stand-up comedian aan het begin van zijn show zijn hem natuurlijk op het lijf geschreven. Het typetje Langford is een exponent van de grote Amerikaanse shows eind jaren zeventig, begin jaren tachtig met presentators die in de ene hand een microfoon en in de andere hand een sigaret geklemd hebben. Reusachtige camera’s rollen als logge schildpadden door het decor vol glitter en glamour. Een bandje speelt op de achtergrond.Toneelmeesters draaien gigantische kaarten met de tekst om. Het is een omgeving waar sterren als Langford zich als een vis in het water voelen, maar Scorsese laat ook de andere kant van de sterrencultus zien: de tol die beroemdheden moeten betalen – zelfs zonder filmende smartphones of voortdurend voorbij glijdende berichten op sociale media.

Maar de focus ligt wel degelijk op Pupkin, niet op Langford. Ondanks alles blijf je sympathie voor hem voelen. Het is het onvermijdelijke mededogen voor de underdog dat voortdurend opspeelt. In een mooie slotakte – het geweer van Tsjechov is uitgespeeld — lijkt Pupkin eindelijk zijn plaats in de spotlights op te eisen, al blijft het onduidelijk of die scène echt is of enkel het resultaat van zijn fantasie. Ik hoop het eerste. De ene avond koning is Pupkin gegund. Je kan niet je hele leven een schlemiel blijven.

Vind ons: