
Flashback: Targets
Op 1 augustus 1966 schoot Charles Whitman in en vanaf de klokkentoren van de University of Texas in Austin (VS) veertien campusbezoekers dood, nadat hij eerst zijn vrouw en moeder met messteken om het leven had gebracht. Na anderhalf uur slaagde de politie erin om Whitman, die zich met een arsenaal aan vuurwapens op het observatieplatform had verschanst, uit te schakelen. De motieven van de sluipschutter zijn nooit opgehelderd. Vermoedelijk speelden emotionele problemen een rol in zijn dodelijke actie.
Deze roemruchte spree killing, waarbij iemand zonder aanleiding in korte tijd meerdere (willekeurige) mensen doodt, nam regisseur Peter Bogdanovich als uitgangspunt voor zijn debuutfilm Targets. Gemaakt slechts twee jaar na Whitmans fatale schietpartij, werkt Targets zeer beklemmend. Vooral omdat er geen aanleiding lijkt te zijn voor de daden van de jonge hoofdpersoon Bobby Thompson (Tim O’Kelly), die op een dag besluit zijn moeder en zijn vrouw te doden en daarna begint aan een moorddadige tocht door Los Angeles.
Al vormen Whitmans daden een wezenlijk deel van Targets’ plot, de film zal ook worden herinnerd als een van de laatste films van iconisch horroracteur Boris Karloff. Peter Bogdanovich mocht in opdracht van regisseur en producent Roger Corman een speelfilm maken met Karloff, die nog twee opnamedagen verschuldigd was. Corman financierde de film, en stelde tevens opnamen van de door hem geregisseerde griezelfilm The Terror (1963) beschikbaar, met Karloff en een jonge Jack Nicholson in de hoofdrollen.
In Bogdanovich’ scenario, waar regisseur Sam Fuller een belangrijke hand in had en waarvan de werktitel Before I Die was, speelt Karloff min of meer zichzelf als Byron Orlok. Deze grijzende horror-acteur wil stoppen met acteren omdat hij zich overmand voelt door een gewelddadige wereld die veel angstaanjagender is dan hij ooit zou kunnen zijn. Zoals hij zelf zegt: ‘I’m an anachronism, the world belongs to the young.’
Afgezien van een (fictief) krantenartikel over een tiener die in een supermarkt zes mensen doodt, verwijst Targets niet expliciet naar het veelvuldige geweld in de VS in de jaren zestig. Toch vormt dit wel degelijk de context waarbinnen de film ontvangen werd. De gewelddadige dood van Martin Luther King in april 1968, en die van presidentskandidaat Robert Kennedy twee maanden later was voor Paramount Pictures zelfs reden om de film maanden later slechts een beperkte release te geven.
Iets wat het succes van Targets destijds aanzienlijk verminderde. Maar inmiddels staat Bogdanovich’ cultfilm bekend als een fascinerende en complexe ontleding van de Amerikaanse droom, die de relatie tussen de interne wereld van de verbeelding en de externe wereld van geweld en pathologie blootlegt.
Targets suggereert namelijk op subtiele wijze dat middle class America, waartoe ook de Thompsons behoren, een verstikkend miasma is waarbinnen mensen mentaal gruwelijk ontsporen. Keurig aangeharkte tuinen, propere huizen met degelijke meubels, conformistische gezinnen met overheersende vaders (die door hun volwassen zonen nog steeds met ‘mijnheer’ worden aangesproken), het gebed voor het eten. In de film tekenen ze een conservatief milieu waar religie, familie, succes, presteren en materiële welstand essentieel zijn, maar emotionele behoeften onbeantwoord blijven.
Dit emotionele vacuüm maakt Amerika ziek, luidt Targets’ impliciete waarschuwing. En zolang de oorzaken van deze maatschappelijke ziekte niet worden genezen, zal dodelijk geweld zoals we dat in de film zien niet tot enkele incidenten beperkt blijven. Want naast een grote sociale druk en streven naar succes, wordt Amerika ook gekenmerkt door een bijna fetisjistische vuurwapencultuur. Zo beschikt ook Bobby Thompson over een compleet arsenaal dat glanzend gepoetst in keurige rekken aan de muren van zijn ouderlijk huis hangt, waar hij met zijn jonge vrouw Ilene (Tanya Morgan) woont. Hij is vaste klant bij vuurwapenwinkels, jaagt en bezoekt samen met zijn vader een schietbaan.
Maar Thompsons beschikking over dit schiettuig is gevaarlijk, omdat hij mentaal steeds instabieler wordt. Wanneer hij bijvoorbeeld een geweer op zijn nietsvermoedende vader en Byron Orlok richt, wordt duidelijk dat hij zijn dodelijke fantasieën in daden zal gaan omzetten.
De VS kennen een schrikbarend hoog aantal geesteszieken, en de eerder genoemde vuurwapencultuur wordt bevorderd en in stand gehouden door een machtige lobby van wapenfabrikanten en politici. Deze bombarderen vuurwapens tot symbolen van autonomie en avontuur, en verdedigen het bezit ervan zelfs als een legitiem grondwettelijk recht. Zo wordt een klimaat gecreëerd waarin dodelijke schietpartijen door geestelijk ontspoorde schutters een tragisch, regelmatig terugkerend verschijnsel zijn.
Het acteren in Targets is gemêleerd. Tim O’Kelly’s joviale vertolking van all American boy Bobby Thompson is ijzingwekkend omdat zijn transformatie tot kille, doelgerichte moordenaar niet nader wordt verklaard. De rollen van regisseur Sammy Michaels (verwijzend naar ‘scriptdokter’ Samuel Michael Fuller, en gespeeld door Peter Bogdanovich zelf) en Byron Orlok ondermijnen door het bewust reflexieve karakter soms hun geloofwaardigheid. Al maakt Boris Karloffs mengeling van humor, pathos en twijfel Orloks zoektocht naar zijn plaats in een veranderde wereld wel degelijk invoelbaar.
Cameraman László Kovács filmt het geweld in Targets afstandelijk, maar brengt het soms ook angstaanjagend dichtbij. De eerste moorden op Thompsons vrouw, moeder en een boodschappenjongen zijn schokkend omdat ze gericht zijn tegen dierbaren, en daarnaast contrasteren met het zachte pastelinterieur waarin ze plaatsvinden. Ook de kalme, weloverwogen manier waarop Bobby vervolgens de sporen van zijn daden laat verdwijnen blijft griezelig op het netvlies hangen.
Tijdens een daaropvolgende schietpartij op auto’s vanaf een opslagtank van een raffinaderij registreert Kovács’ camera slachtoffers slechts als anonieme doelwitten (‘targets’), alleen zichtbaar door Thompsons telescoopvizier. Het publiek blijft zo op veilige afstand van hetgeen de kogels aanrichten. Dit verandert tijdens de ontknoping van Targets, wanneer Bobby Thompson vanachter het filmdoek van een drive-in bioscoop bezoekers onder vuur neemt tijdens een vertoning van The Terror, die wordt bijgewoond door Byron Orlok.
Deze scène werkt op meerdere niveaus: hij is schokkend omdat Thompsons meedogenloze geweld nu ook in close-up kinderen en volwassenen treft. Daarnaast is de scène reflexief: Karloff ziet als Byron Orlok zichzelf op het witte doek in The Terror, waar hij als Karloff in acteerde (Orlok keek al naar eerder naar ‘zichzelf’ in Howard Hawks’ The Criminal Code (1931), eveneens met Karloff). Tot slot stelt Bogdanovich via de setting film als een gevaarlijk invasief medium voor – begiftigd met de mogelijkheid dodelijk diep in de realiteit van het publiek door te dringen (zoals wanneer in Peeping Tom (1960) een psychisch getraumatiseerde filmer zijn camera tot moordwapen transformeert).
Tevens is de eindscène het louterende moment waarop Byron Orlok de confrontatie aangaat met de contemporaine horror die hij zo vreest, in de persoon van sluipschutter Bobby Thompson. Deze is zo verbaasd dat hij het vuur opent op de echte acteur en die op het filmdoek, waarmee Targets de werelden van verbeelding en realiteit opnieuw bij elkaar brengt. Eenmaal gearresteerd door de politie merkt Thompson op: ‘I hardly ever missed, did I?’ Dat een ogenschijnlijk normaal iemand zonder duidelijke aanleiding zo dodelijk kan ontsporen, en daar geen enkele wroeging over voelt, was huiveringwekkend in 1968. En is dat nog steeds.