
Flashback: Marathon Man
William Goldman wilde zelf het liefst herinnerd worden als romanschrijver, maar in het collectieve geheugen blijft hij – na zijn dood, vorige maand – toch vooral leven als een uitstekend scenarist. Zowel voor Butch Cassidy and the Sundance Kid (1969) als voor All the President’s Men (1976) won hij een Oscar voor beste scenario. Het bezorgde Goldman geen kapsones. Uitleven deed hij zich wel in zijn romans; scenarioschrijven was vooral een ambacht waarin structuur belangrijk was. Zelfs dan bleef de uitkomst een wilde gok: ‘Nobody knows anything,’ zou hij later schrijven. Dat bleek vooral in het tweede deel van zijn carrière toen hij als scriptdokter talloze scenario’s uit hun comateuze toestand probeerde te verlossen. Het lukte niet altijd.
Vakmanschap staat ook centraal in Marathon Man. Op de studentenkamer van Thomas ‘Babe’ Levy (Dustin Hoffman) hangen foto’s van Abebe Bikila en Paavo Nurmi, twee legendarische marathonlopers. De Fin Nurmi won negen gouden medailles. Bikila won in 1960 de Olympische marathon blootsvoets, als ode aan zijn thuisland Ethiopië. Volharding en doorzettingsvermogen, eerder dan talent, dreven Bikila naar de gouden medaille. Ook de loopambities van Babe drijven op wilskracht. Rondje na rondje loopt hij door New York, de chronometer in de hand. Het levert hem in zijn buurt de bijnaam ‘The creep’ op.
Levy’s uitmuntende loopkwaliteiten komen hem vaak van pas wanneer hij op de hielen wordt gezeten door Christian Szell (Laurence Olivier) en zijn handlangers. Szell – wiens bijnaam ‘Der Weisse Engel’ herinneringen oproept aan Josef Mengele – is een gewezen nazi, die lange tijd ondergedoken zat in Paraguay, maar nu naar New York afreist om de diamanten te verzilveren die hij destijds had gestolen van Joodse gevangenen. Levy raakt betrokken wanneer eerst Szells broer in een auto-ongeluk sterft en later ook zijn eigen broer (Roy Scheider), lid van de geheime overheidsorganisatie The Division, om het leven komt. Szell vreest dat Levy over cruciale informatie beschikt.
Verschillende scènes uit Marathon Man werden iconisch, niet in het minst de (uiteindelijk ingekorte) martelscène in de tandartsstoel, waarin Szell zonder verdoving met de tandboor aan de slag gaat. Acteur Laurence Olivier zou later over die scène zeggen dat hij tot het besef kwam dat zelfs een smeerlap als Szell in die scène terugviel op zijn kundigheid als tandarts. Olivier, de beroemde Shakespeare-acteur, had de rol maar ternauwernood kunnen aanvaarden: hij was in behandeling tegen kanker en vreesde dat hij het niet zou redden. Het draaide anders uit. Olivier overwon zijn ziekte en hield aan zijn prestatie een Oscarnominatie over. Vakmanschap, ook daar.
Het meest beangstigende aan Oliviers vertolking van Szell is dat hij het ultieme kwaad incarneert in menselijke gedaante. Geen moment in de film verliest hij zijn zelfbeheersing. Deze Todesengel is gespeend van elke vorm van emotie. Hij is een opa als moordmachine. In het acteursspel is het een mooi contrast met method actor Dustin Hoffman, die als ‘wrong man in the wrong place’ voortdurend lijkt te moeten improviseren om weer aan een benarde situatie te ontsnappen. Hoffman is uitstekend als de ietwat slungelige en naïeve student – al is de val die zijn geliefde Elsa (Marthe Keller) voor hem openklapt misschien iets te doorzichtig.
Het is maar een klein minpuntje in een paranoiathriller zoals die alleen in de jaren zeventig gefilmd werd. Regisseur John Schlesinger, die met Hoffman eerder Midnight Cowboy (1969) had gemaakt, kon als eerste grote Hollywoodregisseur aan de slag met een steadycam, waarmee hij vloeiend doorheen de straten van New York glijdt. Maar net zoals Goldman niet aan mooischrijverij wilde doen, verliest Schlesinger de vuile kanten van de grootstad niet uit het oog. De lange, realistische achtervolgingsscènes – die op Babe, midden in de nacht, of op Szell in de joodse diamantenwijk – contrasteren fel met de snedige en ultrakorte guerrillamontage van hedendaagse Hollywoodregisseurs.
Ironisch genoeg moest Goldman, die het scenario schreef op basis van zijn eigen roman, dulden dat Robert Towne (Chinatown, 1974) het einde van de film herschreef. Towne verplaatste de ultieme confrontatie tussen Babe en Szell naar de grote waterpompinstallaties onder Central Park. De onvermijdelijke dood van Szell wordt op die manier spectaculairder in beeld gebracht dan eerst de bedoeling was en verandert ook het lot van Babe. Waarom dat zo hoognodig moest in een voor de rest perfecte film? ‘Nobody knows anything.’