Flashback: Insignificance

Een hete zomernacht in 1955. Een wereldberoemde actrice heeft net een hele nacht boven het ventilatierooster van de metro gestaan. Honderden mannen keken verlekkerd toe terwijl haar jurk in opwaaide. Een van hen was haar man, een legendarische honkbalspeler. Wanneer de opnames eindelijk afgelopen zijn, haast de actrice zich naar een hotelkamer waar de bekendste fysicus ter wereld verblijft. Hij is in de stad omdat hij een toespraak op een vredesconferentie wil geven; al wil een beruchte, op communisten jagende senator, liever dat hij voor zijn senaatscommissie verschijnt. De levens van deze vier personages kruisen elkaar tijdens deze bewogen nacht. De actrice is Marilyn Monroe. De baseballlegende is haar echtgenoot, Joe DiMaggio. De senator is Joseph McCarthy en de fysicus heet Albert Einstein. En de zeer fictieve film waarin deze vier zeer reële legendes elkaar ontmoeten? Dat is Nicolas Roegs Insignificance.

Roeg, die deze zomer zijn negentigste verjaardag vierde en gisteren overleed, had al naam en faam in de filmwereld toen hij in 1970 debuteerde met Performance. Daarvoor was hij tien jaar lang een gerespecteerde director of photography geweest, voor uiteenlopende films als Far from the Madding Crowd (John Schlesinger, 1967), Fahrenheit 451 ( François Truffaut, 1966) en The Masque of the Red Death (Roger Corman, 1964).

De films die hij als regisseur draaide, kenmerken zich door hun non-lineaire, associatieve vertelstijl en fragmentarische montage. In mijn verbeelding zie ik Roeg vaak in een montagecel zitten, terwijl hij vrolijk stukjes film in het rond gooit om ze daarna in het wilde weg weer aan elkaar te plakken. Misschien lacht hij daarbij als hij zich voorstelt in welke bochten critici zich nu weer zullen wringen om zijn films te analyseren. Speculatie, maar het zou best eens kunnen kloppen.

Roeg heeft enkele van de meest onnavolgbare én onvolgbare films van de jaren 70 en 80 gemaakt. Soms maakte hij grote kunst. Bad Timing (1980), over de destructieve romance tussen een psycholoog en een femme fatale, is een adembenemend verontrustend stukje cinema, slechts ontsierd door de misvatting dat de mensheid zat te wachten op de blote kont van Art Garfunkel. Soms dácht hij dat hij grote kunst aan het maken was, maar verloor hij zichzelf en zijn verhaal in het experiment. Neem nu Eureka (1983): geen idee waar die over ging, en ik ga hem zeker en vast ook niet opnieuw bekijken om het je te kunnen vertellen. Zelfs in zijn meer commerciële projecten, zoals zijn grote klassieker Don’t Look Now (1973) of interessante mislukking Castaway (1986) kan hij het niet laten om af en toe zijn typerende stijlkenmerken (mozaïekmontage, snelle zooms, flashbacks en flashforwards) te etaleren. Insignificance (1985) situeert zich ergens tussen die twee uitersten. Het is eigenlijk een perfecte instapfilm voor Roeg-newbies. Alle stijlkenmerken zijn er, maar het verhaal is (voor zijn doen) behoorlijk lineair.

De vier personages die Insignificance bevolken, zijn niet zomaar willekeurig gekozen. Bij leven waren ze al legendarisch, na hun dood werden het iconen. Roeg toont ons die iconen als mensen van vlees en bloed die, zo toont de film, toch een donker randje met zich meedroegen. Minieme zaadjes die later voor hun destructie zouden zorgen.

Neem nu die arme Marilyn (gespeeld door Theresa Russell, Roegs vrouw en muze, die moeiteloos de hele film steelt). Voortdurend gekweld door haar eeuwige onzekerheid en haar verlangen om serieus genomen te worden. Ze werd graag gezien in de nabijheid van intellectuelen; haar latere huwelijk met Arthur Miller was een smeekbede om aanvaard te worden door de intelligentsia. In de film vormt ze een natuurlijke match met Einstein (Michael Emil). Beiden delen een kinderlijke verwondering en naïveteit. Het onbetwistbaar hoogtepunt van de prent is de scène waarin Marilyn aan Einstein de relativiteitstheorie uitlegt, gebruik makend van twee speelgoedtreinen, enkele ballonnen en een zaklantaarn. Vijf minuten die op het menu van elke fysicaleraar zouden moeten staan: natuurkunde was nooit zo onderhoudend als in de woorden van Marilyn.


Einstein kijkt in de film voortdurend op zijn zakhorloge, dat onveranderlijk is blijven stilstaan op kwart over acht, het tijdstip waarop de atoombom van Hiroshima gedropt werd. Een ramp waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt. Kennis: voor de één een begerenswaardig goed, voor de andere een bron van kwelling. Maar de eminente geleerde wordt ook gekweld door een kwelgeest van vlees en bloed: senator Joseph McCarthy.

McCarthy organiseerde in de jaren 50 een ware heksenjacht in Hollywood. Communisten(vrienden) werden onverbiddelijk in de ban geslagen, waardoor ettelijke levens en carrières geruïneerd werden. In de film moet Einstein voor de commissie van McCarthy getuigen. McCarthy (Tony Curtis) wordt neergezet als een gewelddadig, vrouwenhatend, alcoholistisch zwijn. Hij betaalt prostituees die op Monroe lijken, maar wanneer hij later in de film oog in oog komt te staan met de echte Monroe, heeft hij dat niet eens door. Denkend dat het een zoveelste look-a-like escortmeisje is, slaat hij haar zo hard in de buik dat ze een miskraam krijgt. Dat McCarthy wordt gespeeld door Tony Curtis, een minnaar van Monroe en haar co-star uit Some Like it Hot, geeft de film een prettig meta-kantje.

En dan is er nog Joe DiMaggio (Gary Busey, die voorafgaand aan zijn huidige carrière als wandelende punchline in enkele goede films acteerde). De moegetergde echtgenoot van Monroe, zoekend naar een manier om om te gaan met het feit dat hij een Amerikaans idool is. Hem wordt voortdurend om handtekeningen gevraagd, en hij houdt een heel exposé over zijn leven als basketbalkaartje. Hij wordt door iedereen gerespecteerd behalve door zijn eigen vrouw, die vol misprijzen is voor hem vanwege zijn domheid. Hij haat het om in haar schaduw te moeten staan en gruwt van de aandacht die haar levensbron is. ‘Wanneer ik bij mijn vrouw wil zijn, moet ik naar de bioscoop,’ bromt hij. ‘En wanneer ik haar in haar ondergoed wil zien, moet ik gewoon naar de hoek van de straat gaan, net zoals alle andere venten,’ doelend op de voor hem traumatiserende Seven Year Itch-scène.

Roeg laat hun levens op kunstmatige manier convergeren. Het scenario, gebaseerd op het toneelstuk van Terry Johnson, doet nergens veel moeite om die theatraliteit van zich af te schudden. Dat hoeft ook niet. De dialogen zijn heerlijk neergeschreven en de regie van Roeg, met veel ultrakorte inserts en een voortdurend bewegende camera zorgt ervoor dat je je nooit verveelt. Wat het allemaal te betekenen heeft? Wie zegt dat het iets hoeft te betekenen? Zelfs het explosieve einde, waarin de hotelkamer en de actrice in slow motion in vlammen opgaan, Zabriskie Point-style, wordt even later door Roeg doodleuk weer teruggespoeld. Staan de personages, en bij uitbreiding wij allen, aan de rand van de afgrond? Vast wel. Maar ondertussen hebben ze toch maar, om het met de woorden van Monroe te zeggen, het beste gesprek van hun leven gehad.

Vind ons: