Cine Expo: Ten Drawings for Projection

Na de succesvolle expositie If We Ever Get to Heaven uit 2015 schonk William Kentridge als dank zijn Ten Drawings for Projection aan Eye Filmmuseum, tien korte films gemaakt tussen 1989 en 2011. De films betekenden in de jaren negentig de doorbraak van de inmiddels gelauwerde Zuid-Afrikaanse kunstenaar. Een groots gebaar dus, al benadrukt hij in Eye na afloop van de persbezichtiging van de gelijknamige expositie die op 2 juni opent, dat er ook praktische overwegingen zaten aan de schenking. In zijn studio in Johannesburg heeft hij niet de faciliteiten om de werken goed te conserveren. De digitale versies lopen constant gevaar getroffen te worden door de onweersbuien die de stad geregeld treffen en de 16 en 35mm prints liggen te schimmelen.

Dat Kentridge de werken ‘drawings for projection’ noemt, legt hij uit, is omdat ze in de eerste plaats ontstaan vanuit de impuls te tekenen. Vaak vertrekkend vanuit enkele ideeën of beelden, tekent hij met houtskool, gumt uit, tekent eroverheen. Die methode geeft de korte films een enorme expressiviteit en dynamiek. In een korte video van het Tate merkt hij op: ‘you can change charcoal as quickly as you can change your mind.’ En het is precies die veranderlijkheid van het materiaal die zo goed aansluit bij de inhoud van het werk, dat gaat over een land in constante transformatie. Kentridge beschouwt en toont de geschiedenis als een voortdurende gedaanteverwisseling waarin de sporen van wat geweest zijn altijd zichtbaar blijven. Of, zoals hij het zelf beschrijft: ‘The world as process, instead of the world as fact.’

William Kentridge, Sobriety, Obesity & Growing Old, 1991 (courtesy Studio William Kentridge)

In de expositie, waarvan de opening samenvalt met het Holland Festival, waar Kentridge een van de Associate Artists is, worden de korte films veelal vertoond in afgesloten kamertjes die her in der in de ruimtes staan. Daartussen hangen een achttal wandtapijten, die kijken als een soort momentopnames uit zijn oeuvre met referenties aan onder meer figuren uit de opera The Nose die hij regisseerde, of de dragers die zo vaak onderwerp zijn in zijn werk, recent nog in zijn muziektheatervoorstelling The Head & The Load. In een aparte ruimte is de installatie O Sentimental Machine te zien, door Kentridge gemaakt in 2017 voor de Biënnale van Istanbul. Kern van die installatie is een video-opname van een speech die de Russische revolutionair Leon Trotski wilde geven in Parijs. Omdat hij geen visum kreeg, nam hij die speech op in Turkije, waar hij op dat moment in ballingschap verbleef. Kentridge trof de opname aan in het archief van Eye.

Maar de tien films, die ruim twee, historische decennia in Zuid-Afrika omspannen en nooit eerder gezamenlijk te zien waren, vormen het hart van de tentoonstelling. Het is een zeer persoonlijk werk van Kentridge, soms reflectie op, soms afrekening met, maar vooral altijd een poging zich te verhouden tot. Twee personages keren constant terug: de rijke projectontwikkelaar Soho Eckstein, immer gestoken in krijtstreeppak, en Felix Teitlebaum, een bedachtzame, naakte man die gebukt gaat onder zichzelf. Al in de vroegste films is in de gezichtstrekken van Felix William Kentridge zelf te herkennen. Soho is in die eerste films letterlijk en figuurlijk minder vastomlijnd, de trekken in zijn gezicht grillig, maar naarmate de jaren verstrijken schemert ook in hem het gezicht van Kentridge door. Alsof die langzaam is gaan beseffen wat hij aanvankelijk niet wilde weten, namelijk dat hij ook Soho is. Iets wat Kentridge ook toegeeft.

Tentoonstelling William Kentridge, Ten Drawings for Projection, Eye Filmmuseum Amsterdam, 2019 (©studiohanswilschut)

De eerste films zijn vrij concreet in onderwerp en benadering en reflecteren op de laatste jaren van de Apartheid. Zoals Monument (1990), dat begint met het beeld van een arbeider die met een enorme last op het hoofd door een landschap loopt. Soho Eckstein richt een monument voor de arbeider op, en laat zich daar vervolgens voor bejubelen door het toegestroomde volk. De focus verschuift naar het monument, het van vermoeidheid doortrokken gezicht van de arbeider, die opkijkt. Voor eeuwig veroordeeld in anonimiteit deze last te dragen ter meerdere eer en glorie van Soho de ‘weldoener’.

Ook Mine (1990) is een weinig subtiele kritiek op de witte man die zijn rijkdom vergaart over de ruggen van zwarte Afrikanen. Hier zien we Soho in zijn kantoor zitten, in slaap vallend op zijn bureau, zalige dromen dromend. Vervolgens wordt er eindeloos afgedaald in de diepe mijnen onder het kantoor, waar mijnwerkers zich in beroerde condities het schompes werken om vervolgens uitgeput in slaap te vallen. Een slaap die geen ruimte laat voor dromen. Prachtig zijn de close-ups van die slapende gezichten, de vermoeidheid en zwaarte van het bestaan die Kentridge in hun gelaatstrekken weet te leggen.

De latere films worden steeds associatiever in inhoud. Soho en Felix zijn ouder geworden, vloeien steeds meer in elkaar over, kijken terug op hun leven en hun positie daarbinnen. In die hoedanigheid worden ze ook steeds passiever. Hangend in een strandstoel, zittend op de rand van een hotelbed. Het lijkt een grote tegenstelling met Kentridge zelf die, inmiddels 64, nog altijd volop en onvermoeibaar aan het werk is. Maar die passiviteit is wel iets dat altijd op de loer ligt in het besef van zijn positie als witte Zuid-Afrikaan. In Felix in Exile (1994) vinden we Felix Teitlebaum terug in een hotelkamer waar hij via de tekeningen van een zwarte vrouw, Nandi, de gruwelen te zien krijgt die zich buiten afspelen. Zijn toegang tot die realiteit is indirect en zal dat altijd zijn, zo beseft hij.

William Kentridge, Felix in Exile, 1994 (courtesy Studio William Kentridge)

Ook Kentridge is zich daar hoogst bewust van. Altijd op zijn hoede om niet een witte kunstenaar te worden die werk maakt over de zwarte Afrikanen, daarmee hun verhalen toe-eigenend. Zijn werk is een constante zoektocht en soms ook worsteling met die rol. Maar anders dan Soho of Felix laat hij zich er niet door lamslaan. ‘I understand it’s from a position of impurity, of compromise, of complicity within that structure’, zegt Kentridge in een interview met The Guardian over zijn positie als witte, Zuid-Afrikaanse kunstenaar. ‘But that’s not to say there aren’t things to be done, works to be made, and different connections that are very important.’

Die dualiteit komt in alles terug. Zoals in Stereoscope (1999), een film die laat zien hoe perceptie van de werkelijkheid een constante en onverenigbare splitsing veroorzaakt. Ook in Kentridge zelf, wat hij vertaalde in de figuren Soho en Felix. In een korte documentaire van de Louisiana Museum of Modern Art, zitten een aantal geestig gemonteerde stukken waarin Kentridge met zichzelf in discussie gaat in zijn studio. Terwijl één Kentridge een neushoorn tekent, staat een tweede Kentridge daar mopperend naar te kijken. Het laat zien hoe zijn werk een constante dialoog is. Met de wereld en met zichzelf. Er zit een element van onverenigbaarheid in alles wat hij maakt en dat is precies wat het zoveel zeggingskracht geeft.

Ten Drawings for Projection is nog t/m 1 september te zien in Eye Filmmuseum in Amsterdam.
Klik hier voor info en tickets.

Vind ons: