
Cats
Ik ben blij dat we bij Cine geen sterren geven, want ik zou niet weten of Cats er één of vijf verdient. Tom Hoopers musicalverfilming is geen goede film volgens traditionele kwaliteitsstandaarden aangaande plotstructuur en personages, maar ik kan zo een hele zooi ‘betere’ films noemen die ik minder graag opnieuw zou kijken.
Een van de bekendste feiten over de oorspronkelijke musical Cats, de monsterhit van Andrew Lloyd Webber uit 1981, is dat er voor het merendeel van de speeltijd niets gebeurt. We maken kennis met allerlei verschillende katten, met gekke namen als Rum Tum Tugger en Jennyanydots, die zich middels een liedje voorstellen – en na dat liedje geen enkele relevantie meer blijken te hebben voor de plot. Voor zover er een verhaal is, gaat dat over ‘Jellicle-katten’ (er wordt uitleg gezongen over wat een Jellicle-kat is, maar vraag het me niet) die uitkijken naar het Jellicle-bal, waar een van hen uitverkoren zal worden om herboren te worden in een nieuw Jellicle-leven. Dat gebeurt dan in het laatste kwartier.

De fans van Cats – een groep waartoe ik mezelf overigens niet reken – gingen dan ook niet keer op keer naar die musical voor het verhaal, maar om te zien hoe de nummers uitgevoerd worden. En daar zie je al het eerste probleem waar je tegenaan loopt bij een verfilming: Cats is meer een spektakelconcert dan een toneelstuk. Als elke kat die een liedje zingt een volwaardige rol moet gaan spelen in een scenario, zou dat leiden tot een epos van minstens vijf uur. En liedjes schrappen wil je dan ook weer niet, hoe groot de verleiding van de editor ook geweest moet zijn om te zeggen: ‘Als ik deze tien minuten eruit haal, verandert dat letterlijk niets aan de plot.’
Kortom: wat op een podium werkt, werkt niet per se in een film. Hooper lijkt dat te weten, want hij probeert in zijn bewerking iets van een plot toe te voegen met een aantal magische ontvoeringen – maar het is veel te summier en makkelijk opgelost. Dat verhaalprobleem is eigenlijk veel groter dan het veelbesproken uiterlijk van de katten.
Want ja, ze zien er niet uit, natuurlijk, maar toch ook wel: die angstaanjagende katten met mensengezichten, die unheimische wezens; ze komen dichter bij H.P. Lovecrafts ‘onnoembare’ monsters dan elke bedoelde poging die te visualiseren. Maar je kunt niet wegkijken. Gelukkig went het nooit.

Door de digitale bewerking van de lichamen is vaak niet duidelijk of een indrukwekkende dansroutine nu écht door de acteur wordt uitgevoerd, of door een stand-in met een CGI-masker, of misschien wel helemaal geanimeerd is; gezien het gebrek aan gewicht dat de katten vaak lijken te hebben, vermoed ik in een aantal gevallen het laatste. Niet dat het er veel toe doet, want de lens glijdt te hectisch tussen personages door om de choreografie echt te kunnen waarderen. De uitvoeringen van de liedjes zijn ook niet memorabel; hoewel de meeste van de katten kunnen zingen (Ian McKellen het minste, maar hij maakt er toch wat van), zit er nauwelijks een uitschieter bij. Taylor Swift heeft de decadent-jazzy showstopper Macavity nét niet in zich. Hoogtepunt is de reprise van Memory door Jennifer Hudson, een poging van Hooper zijn I Dreamed a Dream-succes van Les Misérables te evenaren.
Maar meer dan in muziek, dansspektakel en verhaal is Hooper geïnteresseerd in het creëren van een wereld. Dan heb ik het niet over world building, maar over het gevoel overbrengen dat je als kijker echt op een andere plek bent geweest, die twee uur in het donker. Zoals de films van Andrej Tarkovski en Claire Denis dat doen. De wereld die Hooper wil scheppen is een duidelijk artificiële, kleurrijke kermis, daarin slaagt hij met verve. Dat de gemiddelde kijker zich misschien in een hallucinante koortsdroom waant, doet daar niets aan af. Het is trouwens niet alleen Hooper die hiervoor de eer moet krijgen. De gedetailleerde digitale decors zijn oprecht prachtige kitsch, en alle acteurs zijn volledig toegewijd. Het is verbazingwekkend om te zien hoe acteurs met glansrijke carrières als katten aan hun handen likken of elkaar kopjes geven, maar ze gelóven erin! En ja, de vechtscène in de climax is onwaarschijnlijk slecht, maar wordt daardoor juist aandoenlijk. Op zijn best is Cats amateurtoneel met een miljoenenbudget en een regisseur die zijn stilistische strapatsen – storend in The King’s Speech en Les Misérables – nu eindelijk eens combineert met een visie. Cats is met afstand Tom Hoopers beste film.

De critici die roepen dat we te maken hebben met ‘de slechtste film van het decennium’ lijken me beïnvloed door de hype; Cats is niet eens de slechtste film met digitale katten van het jaar (zeg wat je wil van deze geile griezelbeesten, ze tonen emotie, waarmee het animatie-experiment van Hooper alvast geslaagder is dan The Lion King).
Net als de meeste poezenbeesten is Cats lief, dom, schaamteloos, verwarrend en soms stomvervelend. Wie weet hoe de film de geschiedenis in zal gaan (het zou me niets verbazen als er van alles ontwaakt in puberale kijkertjes en we er over tien jaar een furry-achtige community bij hebben), maar een cultreputatie lijkt best realistisch. En als er dan midnight screenings komen, zal ik vast nog eens een bezoekje brengen aan het caleidoscopische kattencarnaval.